roadtrip
  • road·trip
  • uit het Engels
enkelvoud meervoud
naamwoord roadtrip roadtrips
verkleinwoord

de roadtripm

  1. een reis met een auto of motorfiets waarbij het rijden zelf het doel van de reis is
     We namen na afloop uitgebreid de tijd om alles goed uit te spreken tijdens onze lange roadtrips.[1]
     Een groter contrast qua persoonlijkheden heeft er waarschijnlijk nog nooit in de auto gezeten bij het programma Gevaarlijkste Wegen van de Wereld. Een opvallend timide Famke Louise nam tijdens een roadtrip door Rwanda plaats naast de uitgesproken Ryanne van Dorst.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Weblink bron
    Mark den Blanken
    “Ryanne van Dorst oogst lof na Gevaarlijkste Wegen met timide Famke Louise” (25-05-2020), Tubantia