• rit·se·lend
vervoeging van: ritselen
verbogen vorm: ritselende

ritselend

  1. onvoltooid deelwoord van ritselen
    • Geen van de leerlingen weet wat voor sanctie op het eten en meenemen van pepernoten staat. Nog niemand heeft na het verbod het lekkers mee naar school genomen. "Ik denk dat we corvee moeten lopen, dat is de standaard straf die je krijgt", oppert er eentje, ondertussen ritselend met een zak chips. [1] 
stellend
onverbogen ritselend
verbogen ritselende
partitief ritselends

ritselend

  1. knisperend geluid makend
    • De bewoners waren gewoon thuis toen ze dinsdagmorgen rond 9.20 uur plots een ritselend geluid hoorden. Toen ze buiten kwamen, bleek de Amerikaanse eik op het kerkhof te zijn omgevallen op hun auto en hun huis. De brandweer is te hulp geroepen maar heeft daar verder niets gedaan, omdat volgens een woordvoerster de boom "stabiel" lag. [2] 
  2. (informeel) op een informele, corrupte manier regelend
    • De ritselende ritselaar kreeg in no-time alles voor elkaar.