Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ris·kant
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘gewaagd’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1824 [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen riskant riskanter riskantst
verbogen riskante riskantere riskantste
partitief riskants riskanters -

Bijvoeglijk naamwoord

riskant

  1. waaraan een kans kleeft dat het misgaat
    • Het is een riskante onderneming om bij herhaling mensen te misleiden. 

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen