• ri·pos·te·ren
  • uit het Frans [1]

riposteren [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
riposteren
riposteerde
geriposteerd
zwak -d volledig
  1. zich op een gevatte wijze verdedigen in een debat; iemand van repliek dienen
     In totaal heeft het ISS al bijna 100 miljard euro gekost: zo'n 2 miljard voor ruwweg elke ton materiaal die het gevaarte weegt. En dat leidt natuurlijk tot kritiek. Volgens tegenstanders had dat geld beter gebruikt kunnen worden voor nuttig werk op aarde. Voorstanders riposteren dat kennis over de ruimte óók uiterst nuttig is voor het leven op aarde.[3]
     Bij de Algemene Beschouwingen, die vandaag beginnen, zal de oppositie zich luidkeels keren tegen dat omstreden plan. De coalitie zal riposteren dat het toch doorgaat, om Nederland als het vestigingsland aantrekkelijker te maken voor multinationals.[4]
  2. schermen een aanval weerstaan
46 % van de Nederlanders;
62 % van de Vlamingen.[5]
  1. riposteren op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron
    Thomas van der Kolk
    “Wat is het ISS eigenlijk?” (21-12-2011), Tubantia
  4.   Weblink bron
    Hanneke Keultjes
    “Hoofdpijndossier dividendtaks kaapt ook politieke beschouwingen” (19-09-2018), Tubantia
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be