• rim·pe·lend
vervoeging van: rimpelen
verbogen vorm: rimpelende

rimpelend

  1. onvoltooid deelwoord van rimpelen
stellend
onverbogen rimpelend
verbogen rimpelende
partitief rimpelends

rimpelend

  1. oppervlakkige vouwen of golven vormend
    • Ik noem dat graag de rimpelende veroudering van de grijze massa, omdat mensen zeer goed het rimpelen van de huid kennen en het vergrijzen van het haar en daar oudere mensen aan herkennen. [1] 
    • Zo’n gruwelijk besluit op zo’n schitterende locatie. Ook toen zullen er vogels gefloten hebben in de bomen in de tuin die het huis scheiden van het meer. Ook toen zullen er bootjes gedobberd hebben op het rimpelende water. Maar in de vergaderkamer met uitzicht op al dit moois, werd door een tiental mensen besloten dat de oogappel van God moest worden vernietigd. [2]