Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rijst af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afrijzen

rijst (...) af

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afrijzen
    • Jij rijst af. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afrijzen
    • Hij rijst af. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van afrijzen
    • Rijst af! 

Gangbaarheid