rijdag
- rij·dag
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rijdag | rijdagen |
verkleinwoord |
- dag dat men rijdt
- ▸ Op de eerste rijdag slaan de paarden niet op hol. Routinematig werken ze de route (Van Loenshof, Zuiderhagen, Markstraat, Oude Markt, Langestraat, Klokkenplas en eindpunt Ei van Ko) af.[2]
- ▸ Enorme trucks scheuren je moeiteloos voorbij; de wind heeft veel vat op onze camper en we moeten heuvel op en af en dat alles vraagt zo’n eerste echte rijdag nogal wat van je stuurkunst.[3]
- Het woord 'rijdag' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rijdag" herkend door:
67 % | van de Nederlanders; |
66 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Vooral toeristen tuk op paardentram” (01-05-2010), Tubantia
- ↑ Weblink bron RON PEEREBOOM VOLLER“Canada voor beginners” (02 nov. 2012), De Telegraaf
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be