Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rie·pen af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afroepen

riepen (…) af

  1. meervoud verleden tijd van afroepen
    • Wij riepen af. 
    • Jullie riepen af. 
    • Zij riepen af. 

Gangbaarheid