Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • richt·te uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitrichten

richtte (…) uit

  1. enkelvoud verleden tijd van uitrichten
    • Ik richtte uit. 
    • Jij richtte uit. 
    • Hij, zij, het richtte uit. 

Gangbaarheid