rezago
- re·za·go
enkelvoud | meervoud |
---|---|
rezago | rezagos |
rezago m
vervoeging van |
---|
rezagar |
rezago
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van rezagar
vervoeging van |
---|
rezagarse |
rezago
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van rezagarse
- rezago in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española