• reu·ze·kerst
enkelvoud meervoud
naamwoord reuzekerst
verkleinwoord

de reuzekerstv / m

  1. een geweldig kerstfeeset
     Ze zouden kerst thuis vieren, maar met oom Hans Olaf, Alice, Ariadne en Sebastian, ze hadden tenslotte het grootste appartement, ze konden een reuzekerst hebben. Het was misschien een beetje vreemd om een halfuur later drie dagen voor kerstavond oom Hans Olaf te bellen met het radicale hervormingsvoorstel, maar ook in dat gezin vierden ze kerst zonder veel omhaal, voorbereidingen of gasten.[1]


  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044645149