Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·tour·tic·ket
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord retourticket retourtickets
verkleinwoord retourticketje retourticketjes

Zelfstandig naamwoord

retourticket m/o

  1. vervoersbewijs voor de terugreis; vervoersbewijs voor de heen- en terugreis
     Toch betalen veel toeristen nietsvermoedend voor tickets van in nep-uniform rondlopende flessentrekkers. Gemiddeld gaat het dan om zo'n 25 dollar, maar beroepszwendelaar Gregory Reddick vestigde deze week een voorlopig record. Hij troggelde een echtpaar 400 dollar af. En dat alleen nog voor een enkele reis. Aan het retourticket kwam hij niet toe, omdat hij toen al was gearresteerd.[1]
     Mocht het Russische luchtruim voor KLM dichtgaan dan betekent dit volgens experts dat de vliegtuigen gemiddeld zo'n drie uur moeten omvliegen. Aan extra kosten betekent dit voor een Boeing 777 ongeveer tussen de 350 à 500 euro per passagier (op een retourticket).[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Oplichter vraagt 400 dollar voor een gratis boottocht” (Zaterdag 30 mei 2015, 13:54), NOS
  2.   Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Sancties zouden KLM zwaar treffen” (Donderdag 7 augustus 2014, 13:23), NOS