relativeren
- Geluid: relativeren (hulp, bestand)
- re·la·ti·ve·ren
- In de betekenis van ‘de betrekkelijkheid erkennen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1923 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
relativeren |
relativeerde |
gerelativeerd |
zwak -d | volledig |
relativeren
- overgankelijk iets minder absoluut maken door het in een bepaalde context te plaatsen
- Aan deze vreselijke misdaad valt er weinig te relativeren.
- ▸ Gelukkig waren er altijd mensen om mij heen die konden relativeren: ‘Relax.[2]
1.
- Het woord relativeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "relativeren" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "relativeren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be