Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·ha·bi·li·te·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘herstellen, zuiveren’ voor het eerst aangetroffen in 1503 [1]
  • afgeleid van het Franse réhabiliter (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
rehabiliteren
rehabiliteerde
gerehabiliteerd
zwak -d volledig

Werkwoord

rehabiliteren [4]

  1. overgankelijk (juridisch) iemand zijn verloren gegane goede naam teruggeven
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen