regen uit
- re·gen uit
vervoeging van |
---|
uitregenen |
regen (…) uit
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitregenen
- Ik regen uit.
- gebiedende wijs van uitregenen
- Regen uit!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitregenen
- Regen je uit?
- Het woord 'regen uit' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.