refouler

  1. terugdringen
  2. (figuurlijk) (tranen e.d.) inhouden
    «Je ne puis me rappeler ces tristesses enfantines durant les pièces de théâtre sans être obligé de refouler une envie de pleurer.»[1]
    Ik kan me deze kinderlijke droefheden tijdens de toneelstukken niet herinneren zonder dat ik verplicht was om de aandrang om te huilen te onderdrukken.
  3. (zee) stijgen
    «La marée refoule. »
    Het getij stijgt, het wordt vloed.
  4. onderdrukken
  5. aanstampen
  6. (spreektaal) stinken, ruften
    «Putain! Il refoule grave ton frigo!»
    Verdomme, wat stinkt die koelkast van jou! [2]