ruften
- ruf·ten
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ruften |
ruftte |
geruft |
zwak -t | volledig |
ruften
- inergatief (pejoratief) een wind laten
- Tot haar ongenoegen ruftte hij in haar bijzijn.
- onpersoonlijk onaangenaam ruiken, rieken
- Het ruft daar enorm.
- Het woord ruften staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ruften" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
61 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be