reeuw
- reeuw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | reeuw | - |
verkleinwoord | - | - |
het reeuw o
- lijk, dood lichaam
- Het reeuw werd klaargemaakt voor de uitvaart.
- doodszweet [3]
- huisgereedschap [4]
vervoeging van |
---|
reeuwen |
reeuw
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van reeuwen
- Ik reeuw.
- gebiedende wijs van reeuwen
- Reeuw!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van reeuwen
- Reeuw je?
- Het woord reeuw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "reeuw" herkend door:
14 % | van de Nederlanders; |
9 % | van de Vlamingen.[5] |