Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rec·ti·fi·ca·tie
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord rectificatie rectificaties
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de rectificatiev

  1. het rectificeren (recht zetten, gelijk richten)
  2. verbetering, herstelling van een fout

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen