Nederlands

 
recreatiezaal
Uitspraak
Woordafbreking
  • re·cre·a·tie·zaal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord recreatiezaal recreatiezalen
verkleinwoord recreatiezaaltje recreatiezaaltjes

Zelfstandig naamwoord

de recreatiezaalv / m [1]

  1. ruimte waarin mensen zich kunnen ontspannen en de vrije tijd kunnen besteden
     Zeker in ouderenzorg-instellingen gebeurt dat nog weleens, zegt Linschoten. "Dat mensen niet aan tafel mogen aanschuiven, dat er clubjes ontstaan. Wat vroeger op het schoolplein gebeurde, krijg je dan opnieuw in de recreatiezaal van de zorginstelling."[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “'Roze ouderen' in verpleeghuizen soms weer terug de kast in” (Donderdag 2 augustus 2018, 07:28), NOS