• re·creë·ren, re·cre·eren
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zich ontspannen’ voor het eerst aangetroffen in 1540 [1]
  • afgeleid van het Franse récréer (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
recreëren
recreëerde
gerecreëerd
zwak -d volledig

recreëren [4]

  1. inergatief zich ontspannen, zijn vrije tijd besteden
98 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[5]