• raf·fi·ne·ren
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zuiveren’ voor het eerst aangetroffen in 1581 [1]
  • afgeleid van het Franse raffiner (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
raffineren
raffineerde
geraffineerd
zwak -d volledig

raffineren [3]

  1. overgankelijk zuiveren, fijner maken, verfijnen
94 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]