• qua·tre-mains
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vierhandig’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord quatre-mains quatre-mains
verkleinwoord - -

de quatre-mainsm

  1. (muziek) het bespelen van een klavierinstrument met twee personen
    • Zij brachten een quatre-mains ten gehore. 
    • Op vrijdagochtend had ik twee getalenteerde pianoleerlingen. Een gepensioneerde eeneiige tweeling. Ik liet ze uitsluitend quatre-mains spelen, Diabelli, Beethoven en Mozart. [3] 
82 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[4]