• puim
enkelvoud meervoud
naamwoord puim -
verkleinwoord - -

de puimm [3] [4]

  1. stukje puimsteen
  2. sponsachtige gestolde lava, gebruikt voor slijpen en polijsten
vervoeging van
puimen

puim

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van puimen
    • Ik puim. 
  2. gebiedende wijs van puimen
    • Puim! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van puimen
    • Puim je? 
65 % van de Nederlanders;
75 % van de Vlamingen.[5]