Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pro·pa·ge·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
propageren
propageerde
gepropageerd
zwak -d volledig

Werkwoord

propageren [2]

  1. het beïnvloeden van de publieke opinie voor een meestal niet-commercieel doel, vaak gaat het om een politiek doel.
    • De Nederlandse overheid zou meer moeten doen om de maakindustrie uit eigen land op buitenlandse fora te propageren. 
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen