• pro·fi·le·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
profileren
profileerde
geprofileerd
zwak -d volledig

profileren

  1. wederkerend zich ~: op een geplande manier bekend maken
    • De directeur wilde zich graag profileren als betrouwbaar en rechtvaardig. 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]