professoraal
- pro·fes·so·raal
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘m.b.t. een professor’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1647 [1]
- afgeleid van professor met het achtervoegsel -aal [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | professoraal | professoraler | professoraalst |
verbogen | professorale | professoralere | professoraalste |
partitief | professoraals | professoralers | - |
professoraal [3]
- van, als van of m.b.t. een professor
- Het woord professoraal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ "professoraal" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ professoraal op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).