• proef·le·zer
enkelvoud meervoud
naamwoord proeflezer proeflezers
verkleinwoord

de proeflezerm [1]

  1. (beroep) persoon die een drukproef of manuscript leest of op fouten controleert
     Florence Vincent, eerste proeflezer bij uitstek, die me hielp de laatste losse eindjes van het plot weg te werken, en me ervan wist te overtuigen dat het manuscript gereed was om ingediend te worden.[2]
     ‘Hoewel ik een taalkundige ben, ben ik altijd gefascineerd geweest door hoe Stephen zijn werk uitlegde. Ik was ook altijd trots op zijn ontdekkingen en prestaties. Er is een tijd geweest dat ik van alles over zwaartekrachtimplosie en zwarte gaten kon uitleggen aan een publiek van leken, zij het vooral in praktische termen, zonder al te veel berekeningen. Ik was de eerste proeflezer van A Brief History of Time en in tegenstelling tot wat veel critici veronderstellen, heb ik wel degelijk de wetenschappelijke passages van mijn eigen memoires zelf geschreven.’[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Amanda Block
    “De verloren verteller” (2021), The house of books, ISBN 9789044363647
  3.   Weblink bron “Ex-vrouw Hawking over film: ‘Je kunt altijd nog mijn boek lezen’” (2 januari 2015), NewScientist