privévoertuig

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  privévoertuig    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• pri·vé·voer·tuig

Woordherkomst en -opbouw

• samenstelling van  privé bn  en  voertuig zn 

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	privévoertuig	privévoertuigen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het privévoertuig o

1. auto die in het bezit is van een particulier

   ▸ En dus benadrukt de bioloog dat ze zich ‘te allen tijde aan het protocol van het RIVM houden’. ‘We gebruiken zoveel mogelijk privévoertuigen (auto/boten en in sommige gevallen vliegtuigen), worden veelvuldig getest voor, tijdens en na de reis, en minimaliseren de hoeveelheid mensen die betrokken zijn bij het draaien’, licht Vonk toe.

   ▸ Het gebeurde volgens lokale media bij een shishalounge. Buiten kregen twee groepjes mannen het met elkaar aan de stok, waarbij uiteindelijk werd geschoten. Dayvon Bennett, zoals de artiest eigenlijk heet, werd daarbij geraakt. Hij is nog met een privévoertuig naar het ziekenhuis gebracht, maar overleefde het incident niet.

Gangbaarheid

• Het woord privévoertuig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.