privé-eigenaar
- pri·vé-·ei·ge·naar
- samenstelling van privé bn en eigenaar zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | privé-eigenaar | privé-eigenaren privé-eigenaars |
verkleinwoord |
de privé-eigenaar m
- persoon die iets bezit voor zichzelf zonder het te hoeven delen met anderen
- De privé-eigenaar van dit natuurgebied verbiedt bezoekers dit terrein te bezoeken.
- Het woord privé-eigenaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.