• prik·ker
enkelvoud meervoud
naamwoord prikker prikkers
verkleinwoord prikkertje prikkertjes

de prikkerm

  1. kleine pen om iets aan vast te prikken
  2. iemand die een persoon een injectie geeft
    • De prikker injecteerde het coronavaccin in de bovenarm van de zorgmedewerker. 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be