preponer
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
preponer |
preponía |
prepuesto |
volledig |
preponer
- pre·po·ner
- overgankelijk
- (~ a) zetten voor, plaatsen voor
- prefereren, de voorkeur geven
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
preponer |
preponía |
prepuesto |
volledig |
preponer