Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • praat·ten voor
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
voorpraten

praatten (...) voor

  1. meervoud verleden tijd van voorpraten
    • Wij praatten voor. 
    • Jullie praatten voor. 
    • Zij praatten voor. 

Gangbaarheid