Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pot·spel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord potspel potspelen
potspellen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het potspelo

  1. spel waarbij de winnaar het geld dat is ingezet wint
  2. (sport) soort biljartspel

Gangbaarheid

39 % van de Nederlanders;
45 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen