potgieter
Niet te verwarren met: Potgieter |
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- pot·gie·ter
Woordherkomst en -opbouw
- van Middelnederlands potgieter, samenstelling van pot zn en gieter zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | potgieter | potgieters |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de potgieter m
- (beroep) (historisch) iemand die voorwerpen als pannen, bussen en kommen uit metalen als tin en koper maakt en herstelt
- ▸ In Deventer woonden al in de veertiende en vijftiende eeuw veel zogenaamde "potgieters", die zich bezig hielden met het maken van gebruiksvoorwerpen, zoals bronzen vijzels, kookpotten en dergelijke.[2]
- ▸ Zeker, het zijn niet altijd even bekende namen die wij daaronder ontmoeten, doch stellig mogen wij aannemen, dat deze ambachtslieden die doorgaans waarschijnlijk als potgieter hun brood verdienden, het gieten van een klok bij tijd en wijle zeker niet versmaadden.[3]
- ▸ Zijn vader verloor hij vroeg (ca. 1592) en Hendrick vestigde zich te Deventer als potgieter.[4]
Gangbaarheid
- Het woord potgieter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie Jelke Kooi“Wie goot de Adorper luidklok” (augustus 2015) op ubbega.nl
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie André LehrUurwerk, uurklok en voorslag op het vijftiende-eeuwse stadhuis van Veere in: Bulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond, jrg. 64 nr. 4 (15 september 1965), KNOB, Den Haag, p. 126/127
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie Piet KistemakerEnkhuizer klokkengieters, Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier in: De Speelwagen, jrg. 3 nr. 7 (juli 1948), pp. 208-215