Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pols·bles·su·re
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord polsblessure polsblessures
polsblessuren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de polsblessurev

  1. (medisch) (sport) letsel aan de overgang tussen onderarm en hand door overmatig gebruik
     Luiten, die dit seizoen lang aan de kant stond met een polsblessure en eerder vreesde dit jaar niet meer in actie te kunnen komen, staat op de 57ste plaats.[1]
     Donderdag was Van der Poel, die vanwege een polsblessure even niet mag mountainbiken, ook al tweede geworden in de 4,5 kilometer lange proloog van de Franse etappekoers. Een dag later verraste de renner van het Belgische Corendon-Circus het peloton na 176 kilometer op het laatste stuk naar de finish in Gorron.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    NOS Sport
    “Luiten zeker van eindejaarstoernooi: 'Baan in Dubai ligt me'” (Zondag 11 november 2018, 14:28), NOS
  2.   Weblink bron
    NOS Wielrennen
    “Van der Poel toont veelzijdigheid in massasprint” (Vrijdag 1 juni 2018, 18:00), NOS