Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • po·le·mo·loog
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Latijn met het achtervoegsel -loog
enkelvoud meervoud
naamwoord polemoloog polemologen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de polemoloogm

  1. (beroep) sociaal wetenschapper die het ontstaan van oorlog en vrede bestudeert
    • Het willen voorkomen van problemen voordat ze ontstaan is een nobel streven, maar het beleid zelf veroorzaakt vaak weer andere problemen. De Deense polemoloog Mikkel Svedby Rasmussen noemt dat in zijn boek The risk society at war het boomerang effect. [1] 
    • Met haar had ik wellicht een andere gespreksroute gevolgd dan met Welmoed Verhagen, die achtereenvolgens 'lobbyist', 'psycholoog' en 'polemoloog' zegt te zijn en een poosje van haar leven in dienst heeft gesteld van de mondiale strijd tegen kernwapens. [2] 
    • Oorlogen zijn het product zijn van menselijke beslissingen en onvoorspelbaar, reageert polemoloog Johan van der Dennen, senior-onderzoeker aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij wijst schamper op de ‘bijna onmetelijk rekbare statistische marges’ in het werk van Clauset. ‘Als de ‘lange vrede' een eeuw aanhoudt, is dat statistisch niet 'ongewoon'. Maar als volgende week de pleuris uitbreekt door toedoen van Kim Jong-un of Donald Trump, ligt dat ook binnen de statistische verwachtingen.’ [3] 

Gangbaarheid

61 % van de Nederlanders;
54 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen