• poe·let
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘soepvlees’ voor het eerst aangetroffen in 1698 [1]
  • uit het Frans [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord poelet
verkleinwoord poeletje poeletjes

poelet m/o [3]

  1. goedkoop soepvlees
    • Als vlees heb je iets goedkoops nodig: soepvlees, poelet,schenkel, een mergpijpje, of koppen en karkassen van kip, konijn.Ook de afgekloven botten van gebraden kip geven veel smaak. Reken voor een krachtige bouillon 300 à 400 gram vlees plus 500 grambotten. [4] 
  2. stoofvlees gesneden in blokjes
    • Het staat op de kaart van menig cafeetje of streekrestaurant in Limburg: zuurvlees (zoer vleis). Kern van dit traditionele gerecht is gemarineerd paardenvlees. Dat stuit sommigen misschien tegen de borst, maar u moet wel bedenken dat poelet (in dobbelstenen gesneden stoofvlees) van paard malser en minder pezig is dan dat van rund. [5] 
55 % van de Nederlanders;
27 % van de Vlamingen.[6]