• pluk·sel
enkelvoud meervoud
naamwoord pluksel pluksels
verkleinwoord - -

het plukselo

  1. wat afgeplukt is, het geplukte
  2. tot draden uitgehaald weefsel (te gebruiken als verbandmiddel)
88 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[3]