planteren
- plan·te·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
planteren |
planteerde |
geplanteerd |
zwak -d | volledig |
planteren [2]
- overgankelijk de raderen van een uurwerk stellen en vastzetten
- Het woord planteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.