Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • plan·ken·vloer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord plankenvloer plankenvloeren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de plankenvloerm

  1. een vloeg gemaakt van houten planken
     „Het toneel heeft nog dezelfde plankenvloer. Ook de zaal is niet veel veranderd. Er zijn wat stoelen bijgekomen. De akoestiek is hier nog steeds geweldig. Onversterkt kan een operazangeres het orkest overstemmen. Almelo kan nog jaren vooruit met dit theater. Heerlijk om te spelen, vinden artiesten.’’[2]
     Met de opmerkingen en aanwijzingen die de Hengelose deskundige maandag gaf, gaan de circusmedewerkers in Enschede nog een paar laatste verbeteringen in het Volkspark doorvoeren. Een opstapje naar de plankenvloer, bordjes met pijlen en pictogrammen bij kassa, ingang en tribunes. "Volgend jaar graag een iets groter invalidentoilet", adviseert Postma tenteigenaar en event-manager Tonio Hendriks. Die gaat het regelen.[3]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Toneelmeester Theaterhotel Almelo voor 1 keer zelf in de schijnwerpers” (23-09-2016), Tubantia
  3.   Weblink bron “Kerstcircus Enschede heeft wereldprimeur, buiten de piste” (16-12-2019), Tubantia