• pjoe·te·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
pjoeteren
pjoeterde
gepjoeterd
zwak -d volledig

pjoeteren

  1. (jongerentaal) (informatica) wat op de computer werken of zich vermaken met zaken als games, filmpjes en sociale media
    • Als mijn huiswerk af was mocht ik een uurtje pjoeteren. 
    • Nu vind ik het enorm knus om in mijn kamer een beetje te pjoeteren en een boek te lezen terwijl de regen tegen de ramen klettert. [1]