Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pi·lot·fa·se
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Engels
enkelvoud meervoud
naamwoord pilotfase pilotfases
pilotfasen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de pilotfasev

  1. beginperiode waarin men zaken uitprobeert
    • Inmiddels is het apparaat klaar en getest. Het hoofdkantoor van de Rabobank kreeg in de pilotfase een gezonde automaat, net als een hogeschool, een middelbare school en een fabriekshal. [1] 
    • De grensoverschrijdende competitie kende een pilotfase van drie jaar, die na dit seizoen afloopt. Er komt dus geen verder vervolg aan de BeNe League. Dat maakten zowel de Belgische als de Nederlandse bond maandag bekend. Het huidige seizoen wordt wel gewoon afgemaakt. [2] 
    • In de pilotfase van De Glinstering - dat op termijn een coöperatie moet worden - gaan de investeringen van de gemeente en die van lokale ondernemers gelijkop. [3] 
Synoniemen

Gangbaarheid

86 % van de Nederlanders;
51 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen