Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pil·le·gift
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord pillegift pillegiften
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de pillegiftv / m [2]

  1. geschenk dat men een petekind bij de doop geeft
     Gijsbert heeft een door hem zelf gemaakt Latijns gedicht opgezegd dat niemand, behalve meneer' Pontin, verstond en waarbij iedereen wijs en goedkeurend heeft geknikt; en de peters en meters hebben toespraken in proza of op rijm gehouden, waarbij ze hun pillegiften voor het doopkind hebben overhandigd, gouden kroezen en lepels en zilveren papborden en rammelaars, en neef Rendorp heeft het mooiste geschenk gegeven: de aanstelling van Lourentia tot stovenzetster in de Nieuwe Kerk, een functie die jaarlijks honderd dukaten inbrengt, en die men voor vijf door de een of andere hofjesjuffer kan doen vervullen.[3]
     De zogenoemde pillegift (pille betekent petekind) bestond uit een totaalbedrag van 36.000 gulden voor de prinses en ruim 1700 dukaten voor personeel als de "Minne, Kamerdienaers, de Waekster en de Tweede Meid".[4]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. pillegift op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Johanna van Ammers-Küller
    “Tavelinck-trilogie” (1970), Strengholt, ISBN 9060101723
  4.   Weblink bron “Tochtstrip blijkt historisch document” (Woensdag 29 februari 2012, 13:46), NOS