• piep·ge·luid
enkelvoud meervoud
naamwoord piepgeluid piepgeluiden
verkleinwoord piepgeluidje piepgeluidjes

het piepgeluido

  1. een hinderlijk, snerpend, piepend geluid
     Fidi produceerde een hoog piepgeluid en drukte haar neus tegen het raam.[1]
  2. een geluid met een hoge frequentie
     Voor de eerste meting kregen de dieren het piepgeluid waarmee ze communiceren te horen op normale sterkte. Vervolgens werd het geluid steeds zachter afgespeeld om te kijken op welk punt de dieren nog net iets horen.[2]
  1. “Ons soort mensen” (2016), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789026334672
  2.   Weblink bron “Bruinvissen hebben last van lawaai in de Noordzee” (woensdag 29 oktober 2014, 17:28), NOS