• peu·nen
  • uit het Bargoens

peunen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
peunen
peunde
gepeund
zwak -d volledig
  1. heel hard werken
  2. overgankelijk (voetbal) heel hard schieten van de bal bij voetbal
     Voor de warming-up dienden de mannen in beweging te blijven. Er gingen weer de nodige “moonwalks” over het veld en menig bal werd in het doel gepeund.[1]

de peunenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord peun
  1.   Weblink bron “VV Rozenburg” (2009)