sloven
- slo·ven
- In de betekenis van ‘hard werken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1610 [1]
de sloven mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord sloof
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
sloven |
sloofde |
gesloofd |
zwak -d | volledig |
sloven
- inergatief heel hard werken
- De oude vrouw staat weer te sloven en te zwoegen terwijl haar kinderen haar best kunnen helpen.
- Het woord sloven staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sloven" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
78 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "sloven" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Van Middelengels slovein. Te herleiden tot Proto-Germaans *slaubjan , Indo-Europees *sleubh-. Verwant met o.a. Nederlands slof[1]
enkelvoud | meervoud |
---|---|
sloven | slovens |
sloven
- (pejoratief) sloddervos, slons, slordig/achteloos iemand
- ↑ sloven (n.), Online Etymology Dictionary