• pen·si·o·na·do
  • Leenwoord uit het Spaans, in de betekenis van ‘gepensioneerde die in een warm land gaat wonen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1998 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord pensionado pensionado's
verkleinwoord

de pensionadov / m

  1. Nederlandse bejaarde, die zijn oude dag in Spanje doorbrengt, met behoud van zijn Nederlandse pensioen
    • De pensionado's maken zich zorgen over het nieuwe zorgverzekeringsstelsel 
  • Dit woord wordt niet algemeen gebruikt in België.