pastis
  • pas·tis
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘anijsdrank’ voor het eerst aangetroffen in 1978 [1]
  • uit het Frans [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord pastis
verkleinwoord pastisje pastisjes

de pastism

  1. anijsdrank met 40-45% alcohol
    • Bij pastis mag - moet - u wel kwistig met water plenzen. Dat komt omdat het anethol dat de anijssmaak levert niet amfifiel is, maar integendeel water schuwt. Hoe meer water, hoe meer het uit het glas poogt te ontsnappen, recht uw neus in. [3] 
    • Afgezien van de Romaanse abdij is ook het plaatsje zelf reden genoeg voor een bezoek. Het ligt langgerekt in de nauwe toegang tot de Verduskloof. Begin beneden, slenter door de middeleeuwse straatjes langzaam omhoog richting het Place de la Liberté en strijk er neer voor een pastis onder de eeuwenoude plataan. [4] 
60 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[5]


pastis m

  1. (spreektaal) penarie, nesten
    «On a pas besoin de ça, quel pastis
    Dat kunnen we niet gebruiken, wat een misère! [1]