• pas·se·rend
vervoeging van: passeren
verbogen vorm: passerende

passerend

  1. onvoltooid deelwoord van passeren
stellend
onverbogen passerend
verbogen passerende
partitief passerends

passerend

  1. voorbijkomend, langskomend
    • Voor veel inwoners van met name Oost- en Noord-Nederland belooft vandaag een spannende dag te worden. Een Boeing 737-800 van Transavia vliegt dan de laagvliegroutes van Lelystad Airport. Dat gebeurt in opdracht van het ministerie. Inwoners kunnen met eigen ogen en oren zien en horen wat een passerend vliegtuig op relatief lage hoogte doet. [1] 
    • Een automobilist in Rietmolen, gemeente Berkelland, belandde met zijn auto op de kop in sloot. De man wilde op een kruising remmen en gleed door de sneeuw het water in. Het is onbekend hoelang de man daar heeft gelegen. De man is door een passerende omstander via de achterklep uit de auto gehaald, omdat de man de deuren van de auto niet open kreeg. Zowel de bestuurder als zijn helper zijn naar een huis in de omgeving gebracht vanwege het gevaar op onderkoeling. [2] 
    • Met een passerend bootje is vanmiddag rond kwart over vier een vrouw uit de IJssel gehaald die ter hoogte van de jachthaven aan de Rembrandtkade in Deventer te water was geraakt. Vanuit zijn bootje op de rivier zag een sportvisser uit Bathmen de hulpdiensten met spoed komen aanrijden, waarna hij de helpende hand bood. [3]